Mr. Ludolf Anne Jan Wilt, Baron Sloet van de Beele
Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indie
Van 19 Oktober 1861 tot 25 Oktober 1866
Toen Baron Sloet van de Beele in 1861 naar Indië vertrok om daar de hoge post van Gouverneur-Generaal te bekleden had hij in het moederland al een zeer afwisselende carrière achter de rug. Hij was advocaat geweest, rechter en houtvester. Hij had in een voor de provincie Gelderland zeer moeilijke periode het griffierschap der Staten van deze provincie bekleed, was geroepen geweest om deel uit te maken van de buitengewone vergaderingen der Tweede Kamer ter gelegenheid van de grondwetswijziging van 1848 en hij was lid geweest van de Commissie voor de Staatsspoorwegen en voorzitter van de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten.
Daarnaast had hij als wetenschapsman al een lange reeks geschriften op zijn naam staan, voornamelijk op het gebied van het oudvaderlands recht en de vaderlandse geschiedenis en oudheidkunde.
Op het gebied der koloniale aangelegenheden was hij echter een onbeschreven blad en het is duidelijk dat andere motieven tot zijn benoeming als Gouverneur-Generaal hebben geleid. Deze zullen gezocht moeten worden zowel in zijn voor dit ambt gunstige karaktereigenschappen, als in zijn liberale beginselen en grote ervaring op vele terreinen van het algemeen bestuur.
Bij een nadere beschouwing van zijn korte ambtsperiode als Gouverneur-Generaal is het dan ook opvallend in hoe sterke mate zijn bestuurshandelingen als het ware reflecties zijn van aspecten uit zijn voorafgegane levensloop.
Deze bestuursperiode kan gekenschetst worden als een periode van overgang waarin onder meer aan veel eeuwenlange tradities een eind werd gemaakt en naar nieuwe wegen werd gezocht. Sloet was een fervent tegenstander van stelsels van uitsluiting, persoonlijke dwang en handelsmonopolies en een voorstander van decentralisatie van het bestuur en grotere verantwoordelijkheid voor de regionale bestuursambtenaren.
Zo werden onder zijn bewind afgeschaft de verplichte teelt en levering, van kruitnagels door de bevolking van Ambon, de verplichte gouvernements kaneel- en indigocultures op java, de verplichte teelt en levering van specerijen door de bevolking van Banda, de verpachting der visserij voor geheel Nederlands-Indië en tenslotte de gehate herendiensten in de bosbouw, de zogenaamde blandongdiensten.
Het doorzetten van deze en soortgelijke maatregelen heeft nogal wat verzet gewekt, een verzet dat gevoed werd door de nogal onbehouwen indruk die hij op veel bestuursambtenaren maakt. Wellicht heeft juist het ontbreken van kennis der koloniale traditie hem de mogelijkheid gegeven zijn liberale principes consequent door te voeren. Zij hebben ongetwijfeld ten gunste van liet land en zijn inwoners gewerkt.
Zijn vroegere betrekkingen als houtvester zullen hem mede geïnspireerd hebben tot een tweede belangrijk werkstuk, de totstandbrenging en invoering, van een nieuw reglement op het beheer der houtbossen op Java en Madura.
Een derde hoofdpunt uit zijn bestuursperiode vormen zijn bemoeiingen ter bevordering van handel en nijverheid. Hoogtepunt was wel het feit dat hij op 1 juni 1864 te Semarang de eerste spade in de grond kon steken voor de eerste spoorlijn in Nederlands-Indië, die van Semarang naar de Vorstenlanden. Kort hiervoor had hij concessie verleend voor de aanleg van een spoorlijn van Batavia naar Buitenzorg. Het lijkt overbodig hier verband te leggen met zijn vroegere voorzitterschap van de Raad van Toezicht op de spoorwegdiensten.
Grote aandacht besteedde bij aan de aanleg van wegen en kanalen, Veel reglementen werden vastgesteld tot, regeling van het beheer van water- en rivierwerken.
In het kader van de stimulering van handel en industrie vallen ook zijn rnaatregelen die leidden tot de oprichting van Kamers van koophandel en Fabrieken in Batavia, Semarang„ Surabaja, Padang en Makassar. Er kwam een wet tot stand tot regeling en beheer der geldmiddelen en een nieuw reglement op de brievenposterij werd ingevoerd.
Dat met al deze maatregelen ook een uitbreiding van het onderwijs gepaard moest gaan, werd door hem ingezien. Deze verbetering was te meer dringend geworden als gevolg van de hierboven gesignaleerde decentralisatie van het bestuur en de uitbreiding der persoonlijke verantwoordelijkheid der ambtenaren.. In Bandung werd een kweekschool voor inlandse onderwijzers gesticht. Aan het in 1860 te Batavia geopende gymnasium Koning Willem III werd een progymnasium toegevoegd en verdere maatregelen getroffen die dit aanvankelijk slecht lopende instituut sedert 1862 een goede koers hebben gegeven. In hetzelfde jaar werd te Surabaja een ambachtsschool geopend.
Om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke behoeften envan de gevolgen die aan de door hem genomen maatregelen gegeven waren heeft Baron Sloet een groot aantal dienstreizen gemaakt waarbij nagenoeg de gehele archipel werd bezocht.
Dat zich onder deze vele bestuurlijke beslommeringen de wetenschapsman niet liet verloochenen blijkt uit de grote stimulerende invloed die hij heeft uitgeoefend op het terrein der kunsten en wetenschappen. In 1863 werd door ds. J. F. G. Brumund een aanvang gemaakt met de inventarisatie van de Hindutempels op Java, welk werk na diens overlijden voortgezet door T. van Kinsbergen, die mede opdracht kreeg van de aangetroffen oudheden fotografische afbeeldingen te maken. In 1864 werd tijdens deze werkzaamheden de belangrijke ontdekking gedaan van de tempels op het Diëngplateau te Bagelen. Onmiddellijk werden door Sloet maatregelen getroffen tot verdere uitgraving en restauratie van dit tempelcomplex. Van de aangetroffen tempels en kunstvoorwerpen werden door Van Kinsbergen 87 foto’s gemaakt die in kwaliteit nauwelijks minder zijn dan de later door hem gemaakte onovertroffen eerste fotografische opnamen van de Borobudur.
Groot was zijn belangstelling ook voor de Inlandse taal en letterkunde. De bekende linguïst R. H. T. Friederich werd voor een studiereis naar Londen en Parijs gezonden teneinde zich voor te bereiden op de opsporing en beschrijving van de oude Javaanse en Sumatraanse handschriften en inscripties. Tevens werd hem opgedragen een onderzoek in te stellen naar de taal en letterkunde van de bevolking der Lampongse districten. Baron Sloet bracht zelf een grote verzameling Lampongse handschriften op bambu, rotting en boomschors bij zijn terugkeer mee naar Nederland. Deze zijn later door H. N. van der Tuuk in druk uitgegeven en vormden de aanzet tot een diepgaande studie van deze geleerde in de Lampongse letterkunde.
Baron Sloet beëindigde zijn ambtsperiode als Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië met het uitbrengen van een omstandig, meer dan 500 pagina’s tellend verslag van zijn verrichtingen.
Met het volgend credo, geciteerd uit de slotzinnen van dit verslag, moge deze korte schets besloten worden:
Het verrigte toont de beginselen aan waardoor het beheer de laatste 5 jaren zich kenmerkte:
Het streven naar vooruitgang, naar ontwikkeling op stoffelijk en geestelijk gebied;
Het bevorderen van alle takken van nijverheid en van volksbestaan;
Het wegnemen der slagboomen, die dat in den weg staan door het opheffen van belemmeringen, van druk en dwang en het geven van meerdere vrijheid waar zulks maar eenigszins mogelijk was;
Het verbreden der bestaande wegen die tot welvaart leiden door het openen van nieuwe die daarheen kunnen voeren;
Het toepassen der eeuwige regels van billikheid en regtvaardigheid in alle hemelstreken dezelfde.
Deze beginselen werden en behoren verder toegepast te worden. De Inlandse bevolking moet er de goede vruchten van genieten. Zij moet ontwassen aan de onmondigheid waarin zij te lang gehouden werd.
De geschiedenis zal leeren of deze beginselen de ware zijn.
De aftredende Gouverneur vreest haar onpartijdig oordeel niet.
Buitenzorg, den 16e Oktober 1866
De aftredende Gouverneur-Generaal van Nederlandsch- Indië,
L.A.J.W. Sloet