Het allereerste blanke gamelangezelschap
Bernard IJzerdraat
17 maart 1926-25 februari 1986
Toespraak bij Bernards begrafenis.
“Lieve Ens, leden van Bakti Budaya, lieve vrienden,
Het is tragisch dat we hier bij elkaar zijn als oude vrienden, die blij zijn elkaar na zo’n lange tijd nog eens terug te zien en dat tegelijkertijd degene door wie wij elkaar kennen, er niet meer is: Bapak Brata. Wij zijn hier vanavond om hem te gedenken. Ik denk dat ik niet alleen over mijn leven spreek maar ook over jullie leven. Het was in een andere tijd en in een ander deel van de wereld, maar voor ons allen geldt dat ons leven anders en minder geweest was als wij hem niet gekend hadden.”
Lees hieronder het hele verhaal….
Requiem voor een droom…
Bernard IJzerdraat
17 maart 1926-25 Februari 1986
Nog net geen vijftien jaar oud is hij, als zijn vader, Bernard IJzerdraat sr. op 13 maart 1941, door de bezetters wordt gefusilleerd wegens verzetsactiviteiten. Het gezin was niet zolang daarvóór neergestreken in Haarlem waar zijn vader werk had gevonden als restaurateur van de wandtapijten in het Frans Halsmuseum. Kort daarna werd hij door de bezetters gearresteerd.
Bernard reageert heftig. Spijbelen op school, vreemd gedrag en misschien ook wel wat onrijpe pogingen tot verzet. Dan neemt zijn moeder hem, om hem wat af te leiden in de zomermaanden, mee naar Amsterdam waar onder andere het Koloniaal Instituut wordt bezocht. Daar is juist een gamelanuitvoering aan de gang en Bernard raakt helemaal in de ban. De muziek gaat hem beheersen. Hij gaat op bezoek bij Jaap Kunst, conservator bij dat Instituut, en leent om te beginnen alle grammofoonplaten om ze thuis volledig in zich op te nemen. Spoedig kent hij elke compositie uit zijn hoofd en begint een indruk te krijgen van de structuur van deze muziek. Dan worden alle boeken bestudeerd op dit gebied. Spoedig is er weinig meer wat hij niet in zich heeft opgenomen en lange gesprekken met Jaap Kunst vullen de resterende leemten in zijn kennis. Jaap had gedurende 15 jaar een grondige studie gemaakt van de gamelanmuziek zoals die uitgevoerd werd in de Kratons van Djokja en Solo en Bernard voelt zich bij hem volkomen thuis. Op verzoek van zijn moeder wordt Jaap Kunst zelfs voogd over de kinderen uit het gezin zodat de band nog nauwer wordt.
En ondertussen rijpt bij Bernard een wild plan: hij gaat koste wat kost een gamelan bouwen. Hij verzamelt een groepje vrienden dat over muziekinstrumenten beschikt en onder aanvoering van Bernard vermaken zij zich met geïmproviseerde Krontjongmuziek, hij speelde accordeon en de rest gitaren en andere snaarinstrumenten en trommels. Maar de echte gamelanmuziek blijft spoken en hij gaat aan de slag. Op het Instituut worden de instrumenten zorgvuldig bekeken en opgemeten. Het nabouwen start. En de groep gaat oefenen op de al gereedgekomen instrumenten.
In juni van het volgende jaar speelt, op een VCJC kamp, het groepje op een bonte avond, zonder één echt gamelan-instrument, gamelanmuziek op koekblikken en deksels. Het succes dat zij oogsten voedt zijn plan, het groepje wordt hechter en wordt door Bernard “Babar Layar” gedoopt.
Het is een raadsel hoe hij in zo korte tijd in een toch voor hem vreemde omgeving de wegen weet te vinden maar zijn bezetenheid en doorzettingsvermogen openen vele deuren. Hij zoekt en vindt brons in de vorm van een paar oude veldkanonnen die terecht waren gekomen in de kelders van het Instituut. Hij zoekt en vindt in Haarlem een bronsgieter, een Rijksduitser die de toetsen wil gieten en een koperslager die de vormen van de gongs en bonangs kan maken. Hij zoekt en vindt de benodigde houtsoorten en een timmerbedrijf dat bereid is de jongens in hun werkplaats in Haarlem te laten werken. Hij weet tenslotte velen voor zijn plan te winnen en dat financieel te steunen.
Langzamerhand wordt zijn groep een hechte, toegewijde gemeenschap die na schooltijd vele uren offert aan het vijlen en polijsten van de gietstukken, het maken en in elkaar zetten, versieren en schilderen van de instrumenten en het oefenen daarmee. Met tomeloze ijver en doorzettingsvermogen. Want het blijft niet bij die ene gamelan in de Sléndro stemming. Zodra die klaar en speelbaar is wil en maakt hij ook een instrumentarium in de Pélog stemming. Toen pas heeft hij de complete en volwaardige gamelan.
Wanneer men dat alles plaatst in de oorlogssituatie waar hout en zeker tropisch hout moeilijk te verkrijgen was, waar koper en brons door de bezetters werd ingevorderd en waar het heen en weer draven met hout, tekeningen, mallen en gietwerk ook in verband met de Arbeits-Einsatz zeer riskant was en op een gegeven moment alleen nog verricht kon worden door de dames in het gezelschap, dan lijkt het een onmooglijk verhaal. Hoe kon het dat deze jongen in nog geen jaar tijd een groep leeftijdgenoten zodanig kon motiveren en begeleiden dat zij een instrumentarium konden bouwen en daarmee gamelanmuziek konden produceren in een kwaliteit die, volgens kenner Jaap Kunst, vergelijkbaar was met die van de grote Javaanse Kratons en zelfs de meerdere was van de gamelanmuziek die buiten de kratons ten gehore werd gebracht?
Hij zou, zoals Jaap Kunst opperde, wellicht door de omstandigheden in een staat van grote ontvankelijkheid zijn gebracht, er zou sprake kunnen zijn van reïncarnatie en na de oorlog is daar zelfs serieus onderzoek naar verricht. Maar het blijft uiteindelijk toch een groot raadsel. Want hij was dan wel de inspirator, de vonk was ook overgeslagen naar de groep van twaalf waarmee hij dat alles tot stand heeft gebracht. Dat ging overigens vrijwel nooit geheel zonder spanning, er waren steeds conflicten over zijn eigenwijsheid, zijn onberekenbaarheid en over zijn soms eigenzinnige ideeën ten aanzien van de besteding van de zorgvuldig en moeizaam bij familie, vrienden en magen bijeengegaarde penningen. Maar altijd ging men door, altijd bleef het vuur branden.
Door de oorlogsomstandigheden konden er natuurlijk maar weinig uitvoeringen worden gegeven, meestal op het Instituut en dan waarschijnlijk toch op de originele gamelan daar. Het lijkt onmogelijk om in die tijd uitgebreid op stap te gaan met een complete gamelan van Haarlem naar Amsterdam! Vaak werd bij familie en vrienden thuis gespeeld en in het Muziekhuis in Haarlem.
Hun eerste uitvoering buiten het Indisch Instituut vond in 1942 plaats in Haarlem bij Hoogerwerf. Er zijn foto’s van de groep spelend in het Indisch Instituut ter gelegenheid van een verloving. Dat was in 1943. Soortgelijke uitvoeringen in 1944. Vlak na de oorlog een uitvoering in het Frans Halsmuseum, deelname aan de bevrijdingsoptocht, spelend op een wagen, Concertgebouw Kleine Zaal op 6 december 1945, dan, vlak daarop, 10 december in de Concertzaal Groningen. Dan grote tournees, naar Frankrijk, dat viermaal bezocht werd, Monte Carlo, Nice, Brussel, Antwerpen, Londen, Wales, internationale festivals.
Diverse malen vonden uitvoeringen plaats in de studio’s van de omroep. Zo werd op 20 Oktober 1945 een concert gegeven voor voor Radio Herrijzend Nederland, 1948 voor de VPRO radio en tenslotte speelde Babar Layar op 22 April 1952 tijdens de eerste televisieuitzending van de VPRO.
Hij inspireerde vele leden hun studieplannen te veranderen en iets te zoeken in de richting van Indologie en musicologie. Zelf studeerde hij musicologie en werd als zodanig verbonden aan het Indisch Instituut te Amsterdam, later het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Na een aantal bezoeken aan Indonesië, vertrok hij in 1956 voorgoed naar Indonesië waar hij later, onder de naam Suryabrata, werd genaturaliseerd tot Indonesier, als musicoloog verbonden aan de Universitas Nasional in Jakarta waar hij dekaan werd van de faculteit der Kunsten. In feite hield Babar Layar op dat moment op te bestaan.
Sinds 1968 is Bernard, alleen of met zijn groep Bakti Budaya, allen studenten van de U.I., nog verscheidene malen in Nederland geweest en heeft daar diverse uitvoeringen gegeven in binnen en buitenland, meest onder regie van impressariaat Da Silva. Tijdens die tournees werden reunies georganiseerd met oud Babar Layar leden.
Nog eenmaal, in 1974, heeft hij met zijn oude Babar Layar in Haarlem nog eens met de oude groep gespeeld op zijn eigen instrumenten, toen in beheer bij Rien Baartmans.[1] Voor een aandachtig en enthousiast gehoor werd een vloeiende uitvoering gegeven en tot ieders verbazing was de vroegere routine vrijwel meteen bij iedereen weer paraat en als vanouds speelden zij vlot en overtuigend onder meer het Babar Layar, Hijs het Zeil.
In 1988, twee jaar na zijn overlijden werd dit stuk nog eens ten gehore gebracht in zijn eigen huis in Jatinegara nu gespeeld door zijn studenten van de Studio Bakti Badaya, zijn Indonesische groep. Namens zijn Haarlemse Babar Layar werd daar door een van de oud leden, Margreet Korsman, een in het Indonesich gestelde afscheidsrede uitgesproken die ik hier laat volgen:
“Lieve Ens, leden van Bakti Budaya, lieve vrienden,
Het is tragisch dat we hier bij elkaar zijn als oude vrienden, die blij zijn elkaar na zo’n lange tijd nog eens terug te zien en dat tegelijkertijd degene door wie wij elkaar kennen, er niet meer is: Bapak Brata. Wij zijn hier vanavond om hem te gedenken. Ik denk dat ik niet alleen over mijn leven spreek maar ook over jullie leven. Het was in een andere tijd en in een ander deel van de wereld, maar voor ons allen geldt dat ons leven anders en minder geweest was als wij hem niet gekend hadden. Wij allen hebben veel om hem dankbaar voor te zijn.
Het is waar dat het niet altijd gemakkelijk is geweest en dat er veel problemen op te lossen waren maar jullie zullen toch met mij eens zijn dat wij dankzij hem zoveel geleerd hebben, zoveel van de wereld gezien hebben zoveel mensen hebben leren kennen. Ik denk dus dat ik ook namens jullie spreek als ik zeg dat er grote droefheid en leegte in mijn hart is dat hij er niet meer is en dat hij moest heengaan op een ogenblik toen het leven voor hem juist weer wat lichter begon te worden. Lieve Bernard, bedankt voor alles wat je voor ons en voor ons leven hebt betekend. We zullen dat nooit vergeten.
Eens, lang geleden, koos je de naam Babar Layar voor jouw gamelan in Haarlem en wij spelen dat stuk nu voor jou”.
Hierna speelde Studio Bakti Budaya, aangevuld met zijn Nederlandse leerlingen Margreet Korsman en Peter Buurman, Babar Layar in zijn nagedachtenis. dG
Dit verhaal is een extract uit het door mij gemaakte fotoboek over Babar Layar. Ik ben het contact met de toenmalige leden een beetje kwijtgeraakt. Velen zijn overleden. Daya IJzerdraat, zijn 8 jaar jonger zuster die ook meespeelde in het gezelschap, woont thans: Bloemendalsweg 13 F22 , 7429 AL Colmschate. Tel. 0570-659386 . Zij zal u wellicht kunnen informeren over de andere leden.
[1] Het instrumentarium berust thans bij het Gamelanhuis in Amsterdam
Artikelen over Babar Layar verschenen in kranten en tijdschriften:
EXOTISCHE MUZIEK [1]
Een novum op Indonesisch Muziekgebied
Wie op Woensdagmiddagen in de zomermaanden van het vorig jaar het Indisch Instituut bezocht, zal getroffen zijn door hetgeen hij daar hoorde en zag in den grooten lichthal: een gezelschap hollandsche jongens en meisjes –onmiskenbare totoks— dat virtuoos den gamelan bespeelde. En toch was dit zeker geen gewone zaak; integendeel: het was een novum.
Op gevaar af, dat de ooren van deze jongens en meisjes gaan tuiten, als zij dit lezen, maar, de toegewijdheid en ernst kennende, waarmede zij zich op dit orkestspel toeleggen, toch allerminst beducht, dat zij zich voortaan op hun prestaties zullen laten voorstaan, wil ik den lezers van Mensch en Melodie iets naders vertellen over dit eerste en eenige nederlandsche gamelan-gezelschap.
Hun leider, Bernard IJzerdraat, is als jongen van ruim[2] 15 jaar— dat was in den zomer van 1941— door bijzondere omstandigheden[3] en in een toestand van blijkbaar hooge ontvankelijkheid, zoo door de Javaansche muziek gepakt geworden, die hij op een zondagmiddag hoorde in het Indisch Instituut, dat hij plotseling, als bij intuïtie, wist: zoo iets moet ik ook gaan doen; dat is mijn voorland, mijn muziek.[4] Men moet wel groote bewondering hebben voor hetgeen hij vervolgens gedaan heeft. Want wat hij voor oogen had— en wat hij in enkele jaren inderdaad verwezenlijkt heeft— was geen kleinigheid. Een goede dosis pure bezetenheid moet erbij gekomen zijn, om hem in staat te stellen, op dien jeugdigen leeftijd zijn voornemens op deze wijze tot werkelijkheid te hebben kunnen maken.
Hij begon aan zijn luchtkasteel te bouwen zonder eenige andere hulpmiddelen dan zijn speciale aanleg (die hij zich nauwelijks bewust geweest kan zijn) en zijn fanatiek doorzettingsvermogen. Hij begon eerst alles te lezen, wat ooit over middenjavaansche toonkunst geschreven was, totdat hij precies wist waartoe elk instrument in het ensemble diende en hoe de orkestcomposities gebouwd waren. Verder leende hij op het Indisch Instituut alle grammophoonplaten van javaansche muziek, die men daar bezat, en nam die zo volledig in zich op dat hij tenslotte van elk geluid wist, op welk instrument het werd voortgebracht. En onderwijl luisterde hij aandachtig naar de uitvoeringen van inheemsche gezelschappen in het Instituut en trachtte de speeltechniek af te zien en te doorgronden.
Maar hoe nu verder? Gelegenheid om zelf te oefenen had hij niet, want hij beschikte niet over de daarvoor noodige speeltuigen. Een proef, den gamelan na te bootsen op enkele snaarinstrumenten, bevredigde volstrekt niet.
Toen is in hem gerijpt het vermetele, onder de toenmalige omstandigheden feitelijk volstrekt Don Quixotische plan, zelf zijn instrumenten te maken, ja, den ganschen grooten gamelan van het Instituut te copiëeren.
Zoo gezegd zoo gedaan. Hoe hij de materialen bijelkaar gekregen heeft, is vrijwel onbegrijpelijk[5], als men zijn fanatisme niet in aanmerking neemt. Door den oorlogstoestand was zowel hout als brons practisch onverkrijgbaar. Maar dit schrikte hem niet af; hij speurde naar elk gaatje, waardoor hij nader tot zijn doel kon geraken, greep elke gelegenheid aan, buitte rusteloos en onverbiddelijk iedereen uit, van wien hij meende, dat hij hem kon helpen— en men liet zich graag uitbuiten, volkomen weerloos en bij voorbaat overwonnen als men was, tegenover dat enthousiasme en die volharding.
Zeer kwam hem bij zijn groote werk te stade de omstandigheid, dat hij uit een geslacht stamt, waarvan vele leden zich kenmerken door een gelukkige vereeniging van artistieken aanleg en groote handvaardigheid. Geen technische moeilijkheid, of hij vond er een oplossing voor; hij ontdekte kleine verbeteringen in de structuur der instrumenten; leerde allengs haarscherp de juiste alliage voor het bereiken van den schoonsten en volsten klank van slagketel of toets kennen, alsook de beste wijze van stemmen— en zoo groeide de collectie muziekinstrumenten gestadig aan.
Hij zou dit niet in zoo korten tijd— ruim twee jaar, en daarvan was hij nog vijf maanden door ziekte uitgeschakeld— hebben kunnen volbrengen, als hij niet de hulp en medewerking had gekregen van een tiental vrienden en vriendinnen, die, aangestoken door zijn enthousiasme, zich eveneens in deze vreemde muziek gingen verdiepen, zich ieder op de bespeling van één of meer instrumenten toelegden—Bernard zelf bespeelt alle instrumenten— en geregeld samenkwamen op den zolder van Bernards woning om zich in orchestraal samenspel te oefenen[6] . (Tusschen haakjes: een eeresaluut voor het uithoudingsvermogen en de verdraagzaamheid van Bernards Moeder en zijn naaste buren!)
En die vrienden deden nóg iets: zij stelden telkens weer den inhoud van hun spaarpotten tijdelijk ter beschikking ter bestrijding van de kosten van aanmaak van nieuwe speeltuigen. Op gezette tijden werd dan in beperkten kring, voor ouders en vrienden des huizes, een kleine uitvoering gegeven om de op dat moment bereikte resultaten te laten horen, waarbij er gewoonlijk de schatkist van het gezelschap weer wat gespekt werd. En daaruit werden dan de diverse spaarpotten weer aangevuld en voor de rest nieuw materiaal aangeschaft.. Het gieten der benodigde slagketels en toetsen geschiedde— uiteraard clandestien— door een rijksduitschen bronsgieter, die van het nazi-regiem niets moest hebben en zeer sympathiek stond tegenover het streven van deze muzikale groep. Toen de copie van den gamelan van het Indisch Instituut—een orkest in de zoogenaamde sléndro stemming— ten naastenbij voltooid was is het troepje aan het maken van het pendant, een pélogorkest, begonnen. De stemming van een zeer schoonen gamelan pélog, den Kjahi Kanjoet Mèsem van Z.H. Mangkoe Negara VII te Soerakarta, kende Bernard uit enkele grammophoonplaten. Uit het hoofd sneed hij nu de toetsen van een xylophoon (gambang kajoe) op zoodanige wijze dat ze de stemming van den princelijke gamelan weergaven. Daarna kwam hij op het Instituut om met behulp van een monochord en de trillingsgetallen van de toonreeks van dat Solo’sche orkest de eigengemaakte toonreeks te ijken en te corrigeren en – wonderlijk genoeg— er ontbrak bijna niets aan. Een merkwaardig staaltje van gehoorsverfijning en muzikaal herinneringsvermogen want de pélogschaal wijkt aanmerkelijk af van de europeesche toonschalen.
Op het oogenblik is ook die gamelan pélog al weer grotendeels klaar.
En onderwijl brengen deze jongelui, door bijna dagelijksche oefening, hun spel op steeds hoger peil. In de omstandigheid dat zij zich bij hun uitvoeringen in javaansche dracht steken, zie men geen verkleedpartij. Zij hebben in den loop de jaren gemerkt dat die kleedij hun bij het zittend spelen meer vrijheid van bewegen laat en zij in die dracht dus beter spelen.
Het resultaat? Ik aarzel niet te verklaren dat dit troepje nederlandsche kinderen de beste gamelanmuziek geeft welke thans in ons land te hooren valt. Ongetwijfeld geven gezelschappen als “Insulinde” en “Bintang Mas’ ons westerlingen zeer veel schoons te genieten, maar deze genietingen liggen in hoofdzaak op dansgebied; de orkestmuziek van genoemde gezelschappen is niet hun sterkste zijde.
Ik heb het voorrecht gehad vijftien jaren lang de javaansche muziek ter plaatse te kunnen bestuderen en zeer vele malen heb ik gamelanspel, zoowel dat van désa gamelans, als, vooral, van groote kratonensembles beluisterd. Het is mijn overtuiging, dat, zelfs vergeleken met het spel van deze laatste, dat van Bernard IJzerdraat c.s. geen slecht figuur zou slaan. Wat deze jongens en meisjes geven is inderdaad gamelanspel in zuiveren kratonstijl, even goed, als dat hetwelk men in het algemeen in de Vorstenlanden hoort en heel wat beter dan negen tiende van hetgeen als orkestmuziek buiten de Vorstenlanden wordt geboden. Dit alles dankzij het bestaan van die uitmuntende Odeon- en Columbiaplaten, opgenomen naar het spel van de gamelans in de beide kratons, den Mangkoenegaran en den Pakoealaman, welke hun ten voorbeeld strekten en nog immer strekken.
Hun repertoire omvat allengs een veertigtal composities, ongeveer gelijkelijk verdeeld over de beide toonsystemen. Op het ogenblik leggen zij zich vooral toe op de wajangmuziek, dus op de voordracht en begeleiding van soeloeks, van ajakajan,srepegan en die van vele andere vormen van tooneelmuziek.
Na zich aldus een respectabele techniek en een omvangrijk repertoire gevormd te hebben, zijn deze jongelui, die hun gezelschap genoemd hebben naar een der door hen gespeelde composities, Babar Lajar, het hijschen van het zeil, er doelbewust toe overgegaan belangstelling en begrip te wekken bij het nederlandse volk voor de schoonheid der javaansche toonkunst en mede dankzij hun streven— dat in den laatsten tijd in verband met hun leeftijd en den onwil, zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten, slechts in het geheim en in beperkten kring tot uiting kon komen, maar zich nu ten volle zal kunnen ontplooien— zijn die belangstelling en dat begrip de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen. Onderwijl zien zij uit naar enige aanvulling van hun gelederen, die nu sommigen van hen de middelbare schoolopleiding achter de rug hebben, door de eischen der maatschappij wel eens plotseling gedund zouden kunnen worden.
Het is echter niet zo eenvoudig, als het wellicht lijkt, om tot die aanvulling te geraken: muzikaliteit is niet voldoende, om in hun kleine gemeenschap te kunnen worden opgenomen. Daarnaast is het n.l. nodig een grote mate van toewijding en volharding, derhalve de bereidheid een aanmerkelijk deel aan het gemeenschappelijk ideaal te offeren. Wie daartegen opziet of wie zich in dat opzicht niet vertrouwt, doe’ beter er niet aan te beginnen. Maar dát weet ik wel: wie de vereischte hoedanigheden bezit en van goeden wil bezield is, die zal een grote voldoening deelachtig worden, als hij zich in dit troepje voelt opgenomen. Immers, de eensgezindheid, de gelijkgerichtheid op een edel doel, het gezamenlijke musiceren, en, niet te vergeten, het intens genoeglijke samen maken en stemmen van de instrumenten, doet hen in een benijdenswaardige sfeer leven, die hen min of meer immuun maakt voor die vervlakkende en verruwende invloeden, welke tegenwoordig, meer dan ooit, het levensgeluk en de innerlijke harmonie van onze jeugd belagen.
Maar dan is daar de laatste jaren bijgekomen dat grote ideaal, dat dezen jongens en meisjes steeds duidelijker en lokkender voor ogen is komen te staan en hen bij hun werk schraagt en inspireert: de toenadering (uiteraard op den voet van volkomen gelijkheid) van Oost en West, de samenwerking uit vrijen wil in een nieuw op te bouwen maarschappij, zij aan zij met hun javaansche vrienden.
Hun opgaan in deze vorstenlandsche muziek, (en sedert kort bovendien in den javaanschen dans en de javaansche taalstudie) heeft hen ontvankelijk gemaakt voor de schoonheid der javaansche kunst en hen diep doordrongen van de algemeen menschelijke waarde der javaansche cultuur en levenskunst. Het heeft reeds de toekomst van een aantal dezer jongelui bepaald: hun aandacht te geven aan dat schone eilandenrijk dat, nu het is bevrijd van de japansche pest, zal herrijzen, beter georganiseerd, veerkrachtiger dan ooit, omdat het voortaan zich zal weten niet langer een “kolonie” maar een gelijkgerechtigd deel te zijn van een groot en gelukkig rijk.
Jaap Kunst
BABAR LAYAR[7]
Babar Layar is zo langzamerhand een beroemd orkest geworden. Behalve het maandelijks concert in het In disch Instituut wordt er ook geregeld voor de Wereldomroep gespeeld., terwijl het aantal uitvoeringen elders steeds groeiende is. Uit het buitenland kwamen tal van aanvragen binnen en zo juist is een kroon op het werk gezet, want op 26 februari speelde deze gamelan, als een van de tien uitgenodigde orkesten van diverse nationaliteiten op een gala avond in het kader van het Carnaval de Nice, welke uitvoering door vier radiostaions en per televisie werd uitgezonden.
Hoe kleine oorzaken grote gevolgen kunnen hebben. bewijst de geschiedenis van BabarLayer weer eens. De oprichter van het orkes, de thans 22 jarige Bernard IJzerdraat, ging in de zomer van 1941 met zijn moeder een keer naar het Indisch nstituut om daar, bij wijze van ontspanning, de Sumatraanse gamelanspelers te horen die er toendertijd uitvoeringen gaven. De muziek maakte een dergelijke indruk op de toen 15 jarige jongen, dat dit bezoek aan het Instituut richting gaf aan zijn loopbaan. Zijn moeder weet nu dat het uitstapje gevolgen heeft gehad. Met een tomeloze energie wierp Bernard zich op der studie van de gamelan muziek, waarbij hem de helpende hand werd gereikt door Mr. Jaap Kunst, conservator van het Indisch Instituut.
Nog in het zelfde jaar werd Babar layar opgericht, welke naam betekent “het hijsen van het zeil”. Nu, het zeil werd gehesen door IJzerdraat en zijn medewerkers, wier gemiddelde leeftijd niet ver van die van Bernard zelf verwijderd kan zijn. In het huis van de IJzerdraats zelf, op zolder werd regelmatig gerepeteerd, maar daaraan vooraf ging een andere fase: het bouwen van de instrumenten, waarbij het Indisch Instituut welwillend medewerking verleende.
De Heer IJzerdraat vertelt ons nog, dat men de muziek van Babar Bayar vooral niet moet zien als een imitatie van de Javaanse. Men houdt van de gamelaninstrumenten en men speelt erop, waarbij men uitgaat van de oude gamelan-traditie. Indien de muziek werkelijk Javaans aandoet, dan aanvaardt men dat als een compliment en vindt het erg prettig, maar men probeert niet “Javaans” te zijn. Ook de kleding moet men niet zien als voortvloeiende uit de behoefte pseudo-Javanen of-Javaansen uit te hangen, het zijn practische bewegings en zithoudings eisen( een moeilijke geschiedenis voor Westerlingen), die hier de wet stellen.
VAN SPOORWEGRAMP TOT GAMELAN [8]
Op een sombere winteravond, we schrijven 1941, zat ergens in Haarlem een clubje jongelui, zo van 15, 16 jaar een beetje landerig bij elkaar. ‘t Was oorlog, er moest verduisterd worden en er was geen vertier. Er werd behoorlijk gedaasd over de plannen van de Tommies en er werd minder behoorlijk gescholden “op- nu wijlen Adolf en de beide Hermans en zo”. Toen er niets veel meer viel door te draven en de rest met een “nou-koppen-dicht- ‘t helpt-immers-toch-geen laars-lui”, de mond was gesnoerd, kwamen de instrumenten op de proppen. Een banjo, een cither, een gitaar. Er werd wat getokkeld en natuurlijk was het hot-jazz. Omdat dat niet mocht. Toen, plots, kwam er improviserend een Indonesische melodie, aarzelend en ijl. De anderen vielen grif bij en ‘t ging prachtig. Maar ‘t was niet mooi genoeg: opeens kwam er een lege fles op de proppen, die, opgehangen aan een touw een mooi ping ping geluidje gaf. Het tafelblad bleek een ideale kendang te zijn en een flinke dreun met de hak van een schoen tegen het dressoir en een kacheltje imiteerde schitterend het geluid van een kempul en de gong. Het geheel had meer weg van een spoorwegramp in de buurt van de Niagara dan van een heuse gamelan maar wat hinderde dat? Hoofdzaak was dat het een machtige bonk lawaai gaf en ‘t was buiten somber en donker en de misère was vergeten.
“Spel wordt ernst”
Toen, heel klort daarop, werd één van de jongelui “gegrepen”, zoals de vakterm luidt, door een uitvoering van een wérkelijke gamelan. Hij kon de vragende klagende, melancholische melodieën niet meer kwijtraken. Ze haakten zich vast in zijn wezen en ze waren sterker dan zijn wil die ze kwijt wou.
Hij praatte er over met zijn vrienden en hij praatte zo overtuigend dat ze tenslotte even enthousiast waren als zij. Toen groeide langzaam de wens: dat willen wij ook. Maar hoe? De enige gamelan in Nedertland bevond zich in ‘t Indisch Instituut (destijds nog Koloniaal Museum) in Amsterdam en hoewel ze op een leeftijd waren dat niets onmogelijk schijnt, zó dwaas waren ze toch ook weer niet of ze begrepen dat de directeur van ‘t Museum er (min of meer) bezwaar tegen zou hebben wanneer ze op een goeie dag de gamelan kwamen lenen en voor een poging om zich stormenderhand van instrumenten te voorzien, ontbrak het hun voorlopig aan geoefende stoottroepen.
Restte slechts een uitweg: zelf maken. Nu moet men daar niet te licht over denken, want diverse bonangs zijn van zwaar massief brons vervaardigd, de gender bestaat voor driekwart uit bamboe (en waar was dat tijdens de oorlog te krijgen?), er waren veel kostbaar hout en nog kostbaarder vellen voor nodig. Maar wat gaf dat? Er was een wil en dus kwam de weg vanzelf. Stukje voor stukje groeiden de instrumenten.
Wat al een gepas en gemeet (de gamelan uit ‘t Museum strekte tot voortbeeld), wat al een gezoek en uitgeprobeer, maar ook wat al een mislukkingen…
Maar de moeilijkheden zouden nog groter worden. Daar was in de eerste plaats de financiële kwestie en wanneer men bedenkt dat alle kosten uit het zakgeld van de jongelui ( de meesten waren leerling van een Middelbare onderwijsinrichting) bestreden moesten worden, dan zal men er zich een kleine voorstelling van kunnen maken hoe intensief ze op zwart zaad zaten.
Tegen de verdrukking in
Erger werd het nog toen verschillende van de meest-onmisbare leden terwille van de “Arbeits- Einsatz”(waar ze begrijpelijkerwijse niet van terug hadden) onder waren gedoken. Toen moesten de damesleden koeriersdiensten vervullen en vice-versa met maten en tekeningen naar de koperslager, de smid en de timmerman.
Tegen de verdrukking in groeiden de instrumenten. Enkele malen werd er gerepeteerd maar omdat de straat het onbetwistbaar domein was van de Grüne Polizei werden sommige muzikanten naar deze repetities gedirigeerd (Hugo de Groot vergeven het hun) in…. een boekenkist. Maar tenslotte kwam de dag dat er zoveel instrumenten gereed waren dat nu het moment was gekomen om zich ( zij het in intieme kring) te presenteren.
Ping Ping voor de Pong Pong
Ze deden allemaal erg hun best en dus vond men ‘t prachtig, maar daar waren het dan ook (goeie) kennissen en (bewonderende) ooms en tantes voor. Tijdens deze huiselijke soirées werd het financieële fundament gelegd voor de gamelan van thans, want er werd voortdurend en met veel succes met de (altijd lege) schatkist gezwaaid onder het motto “ping ping voor de pong pong”. Deze slogan sloeg zo in dat er binnen enkele jaren een volledige gamelan uit de grond gepingeld was.
Inmiddels was door onverdroten studie (waarbij de grammofoonplaat waardevolle gegevens verschafte) het muzikale gehalte met stukken gestegen, zodat men ten slotte zonder bang te zijn dat er (heimelijk) gelachen werd, voor Middelbare scholen en zelfs voor bijeenkomsten van “Het Nut” kon demonstreren en iedere nieuwe dag gaf meerdere ervaring en grotere beheersing van het instrument.
Op de hoogste sporten
Toen kwam –eindelijk– de vrede. De leden van een Indonesiers-ensemble dat gedurende de oorlog van tijd tot tijd concerten had gegeven op de gamelan in het Koloniaal Museum, repatrieerden successievelijk en zo liquideerde deze groep tenslotte zich zelf. ‘t Moet met zeer gemengde gevoelens geweest zijn dat de Haarlemse jongelui die tot dat moment niet anders dan in kleinere kring voor min of meer welwillend publiek waren opgetreden zich plotseling geroepen zagen om de plaats te vervullen van deze Indonesiërs, voor uiterst kritische luisteraars. De hoogste eer die een Westers gamelan-speler zich maar denken kan.
De lokstem van het Oosten
Inmiddels waren de speurtochten in ‘t Indisch Museum, die nodig waren om wegwijs te worden in het gamelan labyrint, niet zonder gevolgen gebleven. De een na de ander van ‘t gezelschap kwam onder de bekoring van de geheimzinnige fluisterstemmen die hen uit onbekende verten lokten: een scheikunde student stapte over naar Indische talen, een medicus koos Indologie. De leider van het ensemble, die voor het penseel-en-het-palet voorbeschkt scheen, werd musicoloog, verbonden aan het Indisch Instituut en hij maakte in de loop van deze zomer een halfjaarlijkse studiereis naar Bali en naar Djokja waar hij als eerste en enige Europeaan een plaats kreeg als vaste bespeler van een Indonesische Gamelan onder de weidse naam “raden mas Kawatdiningraat”. (Kawat betekent ijzerdraad, een vertaling van zijn nederlandse naam).
De gamelan en wij
Ieder die voor het eerst een gamelan hoort, krijgt een indruk van verwarring, van willekeur althans. Er bestaat geen geschreven gamelanmuziek, hoogstens heeft de leider een in primitief notenschrift geschreven melodie, waarbij de overige instrumenten improviserend invallen, maar dit improviseren is evenzeer aan bepaalde normen gebonden als de Westerse muziek, alleen zijn die normen anders en voor onze oren, die ingesteld zijn op de Westerse muziek, vaak onbgrijpelijk. Eerst wanneer men de Javaans-Balische toonkunst beter leert kennen zal men beseffen dat deze muziek die in melodisch opzicht ontegenzeggelijk bij de onze achterstaat, een rythmische klank heeft, die men in ‘t Westen vergeefs zal zoeken.
Wie de gamelan waarderen wil moet allereerst beseffen dat het Oosterse het best te karakteriseren valt als “verklankte tijd”, in tegenstelling met Westerse muziek die een conflict stelt met een bepaalde climax.
De moeite waard
De gamelan is te beschouwen als muziek van en voor ‘t volk in al zijn maatschappelijke geledingen. De instrumenten worden onderscheiden in drie grote groepen: de eerste speelt de melodie, de tweede is variërend en de derde geeft het rythme aan, maar naast en tussen deze groepen door strengelen zich alle denkbare variaties en van dat alles was slechts bitter weinig bekend toen de Haarlemse jongelui besloten “om een gamelan te maken”. Men moet dan ook wel de grootste bewondering hebben voor deze jongelui die in nog geen tien jaar tijd zoveel van de ongeschreven wetten van de gamelan wisten te ontdekken dat ze thans als volwaardige spelers iedere eerste Zondag van de maand in het Indisch Instituut te Amsterdam concerten geven, die van kritische Indonesische zijde een steeds groeiende waardering en bewondering genieten.
En dat dit alles voortgekomen is uit een kolderbui met ketelmuziek en kattengejammer is nauwelijks meer te geloven….
Joh. G.C.K.
HET GAMELANHUIS [9]
Babar Layar is de naam van het allereerste ‘blanke’ gamelangezelschap, maar ook van het eerste gamelanorkest dat buiten Java en zonder Javanen is gebouwd. Onder toeziend oog van Mr. Jaap Kunst, de grondlegger van de niet-westerse muziekwetenschap die verbonden was aan het toenmalige Indisch Instituut te Amsterdam, wordt in 1941 onder de neus van de Gestapo gesmeed en gevijld aan zware bronzen instrumenten, kopieën van de grote gamelan van het Indisch Instituut. Het brons is o.a. afkomstig van een omgesmolten VOC-kanon. De originele gamelan staat nog steeds in het KIT, de kopie krijgt de naam Babar Layar, ‘Het Hijsen van het Zeil’.
Vanaf februari 1940 speelt tussen het statige marmer elke zondagmiddag een gamelanorkest, aanvankelijk samengesteld uit het walpersoneel van de KNSM. Net voor de Duitse bezetting vertrekken zij. Hun plaats wordt ingenomen door de Javaanse groep Ardjoeno. De wekelijkse opvoeringen met dans, muziek en toneel duren tot de sluiting van het Institituut in 1944. In het topjaar 1943 trokken zij het onwaarschijnlijke aantal van 73.888 bezoekers.
Bernard IJzerdraat is 15 jaar als hij met zijn moeder in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (toen het Indisch Instituut) voor het eerst kennis maakt met Midden-javaanse gamelanmuziek. Het is dan 1941 en Bernard weet direct: dit is de muziek die hij wilt spelen. Samen met vrienden en vriendinnen gaat hij aan de slag met accordeon, gitaren en koekblikken.
“. . . Herfst 1941. Uitgedost in trainingspakken met om ons hoofd en onderlichaam wat Indische doeken gewikkeld, stelden we ons die middag met onze muziekinstrumenten op, waarbij het zaaltje enigszins duister was gemaakt. Nadat Bernard IJzerdraat met een geheimzinnige stem had aangekondigd dat het een tropische nacht was, waarin sterren flonkerden en palmbomen wuifden, trachtten enkele gitaren, een ukelele en een accordeon, die tropische nacht een muzikale vulling te geven. Zoals het bij een gamelan hoort was de leiding in handen van de tromspeler, in de persoon van Bernard IJzerdraat, die bij gebrek aan beter op een groot ijzeren koekblik trommelde.
Ik kan me nu totaal niet meer voorstellen hoe die nagebootste gamelan-muziek moet hebben geklonken, maar dat het de grootste nep-gamelan was, die ooit ter wereld ter horen zal zijn geweest, staat voor mij wel vast. Bernard was een bezetene en een doorzetter op zijn gebied. Na die bewuste middag nam hij ons een paar keer mee naar het Indisch Instituut te Amsterdam waar op zondagmiddag in Nederland achtergebleven Indonesisch boordpersoneel van de KNSM op de gamelan van het museum speelde.
Omdat wij ons door de ‘bonte middag’ in de status van ingewijden hadden gemanoeuvreerd, moesten we het ook wel mooi vinden, maar het echte waarderen van de gamelan-muzek kwam eigenlijk pas later. . .. ”
Bernard bestudeert onophoudelijk de structuur en de techniek van het gamelanspel. Onder leiding van Jaap Kunst, inmiddels conservator en hoofd van de muziekafdeling in het Koloniaal Instituut, verzamelt hij genoeg informatie en besluit zelf een gamelan te bouwen. Bernard verzamelt brons en laat een ‘goede’ Duitse klokkengieter in Aerdenhout een veldkanonnetje omsmelten tot gamelantoetsen. Ondertussen heeft de Gestapo zich gevestigd in het Koloniaal Instituut waar op de muziekafdeling de originele sléndro-gamelan staat. Het schrikt Bernard niet af en met man en macht weet hij een prima copie te maken. “Vooral het stemmen was zwaar werk” vertelt oud speler Ger van Wengen. “Ik weet nog goed dat we uren stonden te vijlen en polijsten om de stemming goed te krijgen”.
Maar Bernard gaat verder want naast deze gamelan in de sléndro stemming wil hij ook een gamelan in pélog. Pelog is echter heel anders dan sléndro en een echt voorbeeld ontbreekt. Na eindeloos luisteren naar oude platen lukt het Bernard om een aantal instrumenten te maken. De kersverse, in Haarlem opgerichte gamelangroep krijgt de naam “Babar Layar”. Dit is ook de naam van een beroemd muziekstuk (gending) uit Java: Gending bonang Babar Layar. Het betekent zoveel als ‘hijs de zeilen’, we kiezen het ruime sop, we gaan op weg, op reis”. Een geschikte naam voor de gedreven Bernard IJzerdraat. Zijn groep luistert naar alle 78-toeren opnames van het Tropenmuseum en de zeldzame optredens van Indonesische muzikanten in Nederland om input te krijgen voor te spelen stukken.
“. . . Het resultaat? Ik aarzel niet te verklaren, dat dit troepje Nederlandse kinderen de beste gamelan-muziek geeft, welke thans in ons land te hooren valt. Ik heb het voorrecht gehad, 15 jaren lang de Javaansche muziek ter plaatse te kunnen bestudeeren en zeer vele malen heb ik gamelanspel, zoowel dat van désa-gamelans, als, vooral, van groote kraton-ensembles beluisterd. Het is mijn overtuiging, dat, zelfs vergeleken met het spel van deze laatste, dat van Bernard IJzerdraat c.s. geen slecht figuur zou slaan. Wat deze jongens en meisjes geven, is inderdaad gamelanspel in zuiveren kratonstijl, even goed, als dat, hetwelk men in het algemeen in de Vorstenlanden wordt geboden. Dit alles dankzij het bestaan van die uitmuntende Odeon- en Columbia-platen, opgenomen naar spel van de gamelans in de beide kratons, den Mangkoenagaran en den Pakoealaman, welke hun ter voorbeeld strekten en nog immer strekken” (Jaap Kunst).
Ondersteund door Jaap Kunst wordt de groep na de oorlog erg populair en treedt op in heel Europa, soms ook op uitnodiging van de Indonesische ambassades in Brussel en Londen. Maar ook op het Gala des Etoiles du Monde in Nice en op het internationaal muziekfestival in Wales. Babar Layar speelt voor de radio, voor de televisie en brengt bij Philips zelfs een LP uit. In 1956 houd de groep op te bestaan. Bernard IJzerdraat emigreert naar Indonesië en vestigt zich onder de naam Bernard Suryabrata in Jatinegara, een voorstad van Jakarta. Hij richt daar een eigen muziekschool op en doceert aan de Nationale Universiteit van Jakarta waar hij veel aanzien geniet.
In navolging van Babar Layar wordt het gamelanorkest het eerste niet-westerse muziekensemble dat aanvaard wordt binnen de westerse muziekopleidingen en daar heden ten dage nog steeds een vast onderdeel van uitmaakt. De oorspronkelijke Babar Layar gamelan staat op dit moment in Het Gamelanhuis te Amsterdam.
Harry Willemsen
Overige bronnen:
Vrije Geluiden (VPRO) 2 september 1950. Artikel op pag 6 en 7 mooi verhaal door Elie Prins. Met foto.
Vrije Geluiden (VPRO) 19 april 1952 artikel met Margreet Korsman achter de Gender op de voorpagina.
De magie van Gamelanklanken – Ger van Wengen
Gamelan en andere gong-spel ensembles van Zuidoost-Azië – Onno Mensink 1982
De huiver van Vermeulen – Peter van Amstel, maart 1977
Urubicha – documentaire over Babar Layar door de VPRO radio, maart 2004.
Optredens , openbare uitvoeringen, tournees etc. van Babar Layar
1942 Haarlem bij Hoogerwerf, 25 en 26 juni
1942 Amsterdam Kol Inst.
1943 Amsterdam Indisch Instituut, verlovingsfeest april
1944 Indisch Instituut Amsterdam 23 en 30 aug.
1945 Haarlem, Frans Halsmuseum aug.
1945 Haarlem. Bevrijdingsoptocht, spelend op wagens. september
1945 Hilversum voor radio herrijzend Nederland 20 oktober
1945 Concertgebouw Amsterdam, Kleine Zaal 6 dec.
1945 Jaarfeest Mathesianen, Leiden 30 nov.
1945 Haarlem Gala Kunstavond. 7 dec.
1945 Groningen Stadsschouwburg 10 dec.
1946 Utrecht, Onderwijs Congres April 27
1946 Haarlem. Kunstcentrum 28 mei.
1946 Haarlem Centrum Schotersingel 1 sept.
1946 Parijs, Archives International de la Danse. Oktober
1948 Winschoten, Groningen, Antwerpen en Brussel. 16, 17, 18 en 19 maart
1948 Hilversum, radio-uitzending VPRO september 10
1948 Wageningen, Aula Hogeschool. 30 November
1948 Amsterdam KIT December
1949 Parijs, Rivièra, Nice, Monte Carlo, Monaco etc. Tournee Febr.-Maart
1952 Hilversum. Eerste TV avond VPRO met na de pauze uitvoering Babar Layar 22 April.
1952 Amsterdam Vossius Gymn.
1953 Eisteddfodfestival in Llangollen in Wales April
[1] Jaap Kunst, in Mensch en Melodie nr 1. 1946. Ook opgenomen in Indië Cultureel deel VII
[2] Hij was toen in feite net 15, geboren 17 maart 1926.
[3] Zijn vader was de eerste nederlandse verzetsman die, op 13 maart 1941, gefusilleerd werd.
[4] Er is later door een psychologisch instituut nog onderzoek gedaan om erachter te komen of hier sprake zou kunnen zijn van reïncarnatie.
[5] Het brons verkreeg men door het omsmelten van een aantal bronzen VOC kanonnen, “gevonden” bij het Indisch Instituut.
[6] Als spelers en bouwers van het eerste uur zijn onder anderen te noemen: Ger van Wengen; Karel Noordhof; René Wassing; Daja IJzerdraat; Margreet Korsman; Berend Hoff en Aart Hazewinkel.
[7] Week in Beeld 26 maart 1949 pag. 6 en 7 met foto’s.
[8] Uit een onbekend weekblad circa 1950 pag 1048 en 1049, met foto’s en schema’s
[9] Verhaal over Babar Layar te vinden op hun website:
www.gamelanhuis.nl/babar/body_babar.
Over dit gezelschap is door mij een (foto)boek samengesteld voorzien van alle mij bekende nadere gegevens. Het is aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag (zie hier), bij het Gamelanhuis in Amsterdam en op enkele andere plekken. Het is tevens bij mij te bestellen of hier te downloaden.
In 2004 wijdde de VPRO een radioprogramma aan Babar Layar.
Het is hier: het gamelanhuis te beluisteren.